Clarifying Entitlement to Commission and Customer Indemnity under the European Agency Directive | Fieldfisher
Skip to main content
Insight

Clarifying Entitlement to Commission and Customer Indemnity under the European Agency Directive

Locations

Netherlands

Read this article in Dutch.

The European Agency Directive (86/653 EEC) (Agency Directive) seeks to safeguard commercial agents' interests in their dealings with principals, ensure trade certainty, and foster the free movement of goods within the EU. To achieve this, Member States have incorporated the Agency Directive into their national regulations, such as Articles 7:428 to 7:445 of the Dutch Civil Code (DCC) in the Netherlands.

Recent cases have presented a series of pertinent questions related to the interpretation of certain provisions governing commission entitlement and customer indemnity after the termination of agency agreements. The specific provisions under scrutiny are as follows:

I. Right to commission

Article 7(1)(b) of the Agency Directive (cf. Article 7:431(1)(b) DCC) stipulates, in short, that a commercial agent is entitled to commission for commercial transactions concluded during the period covered by the agency contract, provided these transactions involve third parties whom the agent has previously acquired as customers for transactions of a similar nature.

II. Right to customer indemnity after termination of the agency agreement

In summary, Article 17(2)(a) of the Agency Directive (cf. Article 7:442(1)(a) and (b) DCC) grants the commercial agent the right to indemnity under the following circumstances:

  • if the agent has introduced new customers to the principal or significantly increased the volume of business with existing customers, and
  • if the principal continues to benefit substantially from the business with these customers even after the termination of the agency agreement.

In light of these provisions, the Court of Justice of the European Union (ECJ) has issued several judgments addressing their interpretation and application. The judgments are summarised as follows:

Judgment 1: Rigall Arteria Management (ECJ 13 October 2022)

The key question before the ECJ was whether Article 7(1)(b) of the Agency Directive, concerning the right to commission, can be contractually excluded or modified. The ECJ clarified that the Directive allows for such contractual deviations, acknowledging the need for flexibility in commercial dealings while ensuring adequate protection for commercial agents.

The ECJ referred to Article 6(1) of the Agency Directive, which underscores that the commercial agent's remuneration primarily depends on the contractual agreement between the parties. Therefore, if the Directive intended to prevent deviations from this principle, it would have explicitly stated so. By permitting contractual variations, the Directive aims to prevent circumvention attempts by principals, such as compensating commissions in alternative ways, to the detriment of the commercial agent.

Judgment 2: Herios (ECJ 13 October 2022)

In this case, the ECJ addressed the entitlement to customer indemnity after the termination of an agency agreement when a subagent becomes the head agent of the principal. The judgment emphasized the importance of balancing protection for the commercial agent with fairness in indemnity calculations.

The factual scenario involved a principal terminating an agency agreement with the head agent, who, in turn, terminated the agreement with a subagent. Subsequently, the subagent directly represented the principal. The head agent and the principal agreed to the payment of customer indemnity, leading the subagent to claim entitlement to indemnity as well, based on the new customers introduced to the head agent.

The ECJ determined that "substantial benefits" under Article 17(2)(a) encompass all benefits that the principal enjoys after the agreement's termination, attributable to the commercial agent's efforts, which include the customer indemnity that the principal in turn received from its own principal. The judgment emphasizes that interpreting Article 17(2) should prioritize the protection of the commercial agent and avoid any interpretation that could harm their interests.

Regarding the subagent's claim for customer indemnity, the ECJ stressed the importance of considering all relevant circumstances. The subagent's continued activities for the principal, which ensured the retention of their customer base, played a significant role in determining the fairness of the indemnity claim. The ECJ clarified that the indemnity specified in Article 17(2) should not cover damages unrelated to the loss of customers for the commercial agent or subagent.

Judgment 3: O2 Czech Republic (ECJ 23 March 2023)

This case presented the following two questions to the ECJ:

  1. Whether Article 17(2)(a) of the Agency Directive extends to indemnification for transactions entered into after the termination of the agency agreement with new customers introduced by the commercial agent before termination or with existing customers with significantly increased transactions before termination.
  2. Whether agreeing on one-off commissions could lead to the commercial agent forfeiting the indemnity specified in Question 1.

The ECJ affirmed that Article 17(2)(a) indeed includes indemnification for commercial relations established or developed by the commercial agent during the contract period but not yet settled. These benefits continue after the agreement's termination and fall within the scope of the indemnity provision. The interpretation aligns with the purpose of Article 17, which aims to provide equitable indemnity to commercial agents.

The ECJ emphasized that the choice of commission type, such as one-off commissions, does not affect the commercial agent's entitlement to customer indemnity under Article 17(2). Otherwise, there would be a risk of circumventing the mandatory nature of this provision, potentially undermining the protection intended for commercial agents.

Conclusion

The ECJ's judgments offer valuable insights for lawyers and professionals involved in drafting and interpreting agency agreements. While providing room for contractual flexibility, the Directive ensures the essential protection of commercial agents and emphasizes the equitable calculation of customer indemnity after termination. By delving into the ECJ's interpretations, practitioners can gain a comprehensive understanding of the Directive's application and its impact on commercial agent-principal relationships within the EU.

Dutch

Het Hof van Justitie geeft uitleg over het recht op provisie dan wel klantenvergoeding op grond van de Agentuurrichtlijn

De Europese agentuurrichtlijn (86/653 EEG) (Agentuurrichtlijn) beoogt handelsagenten in hun betrekkingen met principalen te beschermen, zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken. De lidstaten hebben de Agentuurrichtlijn omgezet in nationale regelgeving -  in Nederland is dit gebeurd in de artikelen 7:428 tot en met 7:445 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

Recentelijk is een aantal vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) gesteld over de uitleg van bepalingen die zien op het recht op provisie en het recht op klantenvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst. Het betreft de volgende bepalingen:

I. Recht op provisie

Artikel 7 lid 1 onder b Agentuurrichtlijn (vgl. artikel 7:431 lid 1 onder b BW):
Voor een tijdens de duur van de agentuurovereenkomst gesloten handelstransactie heeft de handelsagent recht op de provisie indien de transactie is gesloten met een derde die in een eerder stadium door hem als klant was aangebracht voor een dergelijke transactie.

II. Recht op klantenvergoeding na beëindiging agentuurovereenkomst

Artikel 17 lid 2 onder a Agentuurrichtlijn (vgl. artikel 7:442 lid 1 onder a en b BW):

De handelsagent heeft recht op een vergoeding indien en voor zover:

  • hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de transacties met de bestaande klanten aanzienlijk heeft uitgebreid en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en
  • de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze klanten voortvloeiende provisie, die voor de handelsagent verloren gaat. De Lid-Staten kunnen bepalen dat genoemde omstandigheden ook het al dan niet toepassen van het concurrentiebeding in de zin van artikel 20 kunnen omvatten.

De uitleg van deze bepalingen komt aan bod in drie arresten die hieronder beknopt besproken zullen worden.

Arrest 1: Rigall Arteria Management (HvJ 13 oktober 2022)

Aan het HvJ is, kortgezegd, de vraag gesteld of artikel 7 lid 1 onder b Agentuurrichtlijn betreffende het recht op provisie van regelend recht is en dus bij overeenkomst kan worden uitgesloten. Het HvJ beantwoordt deze vraag bevestigend.

Het HvJ wijst in dit kader op artikel 6 lid 1 Agentuurrichtlijn waarin is bepaald dat de beloning van de handelsagent voornamelijk afhangt van partijafspraken en overweegt dat indien de wetgever hiervan had willen afwijken hij dit dan expliciet had vermeld. Zo is bij de totstandkoming van de Agentuurrichtlijn artikel 7 lid 1 ook expliciet geschrapt uit een bepaling die aanvankelijk was voorgesteld om artikelen waarvan afwijking niet is toegestaan, op te nemen. Tevens stelt het HvJ dat een dwingend karakter van de desbetreffende bepaling afbreuk zou doen aan de bescherming van de agent, aangezien principalen de provisie dan op andere manieren zouden kunnen (gaan) compenseren, bijvoorbeeld door het basisprovisietarief te verlagen, andere elementen van de beloning te beperken of uit te sluiten of zelfs geen agentuurovereenkomst aan te gaan.

Arrest 2: Herios (HvJ 13 oktober 2022)

In deze zaak licht het HvJ het recht op klantenvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst ex artikel 17 lid 2 onder a Agentuurrichtlijn toe in een situatie waarbij de subagent klanten aan de hoofdagent heeft aangebracht en de subagent vervolgens (hoofd)agent van de principaal wordt. Het HvJ overweegt, kortgezegd, dat de hoofdagent in een dergelijke situatie recht kan hebben op een klantenvergoeding en (door)betaling van een klantenvergoeding aan de subagent als onbillijk kan worden beschouwd.

Het feitenrelaas is als volgt. De principaal had de agentuurovereenkomst met de hoofdagent beëindigd, waarna de hoofdagent de agentuurovereenkomst met de subagent beëindigde. Ondertussen was de voormalig subagent (hierna gemakshalve: subagent) rechtstreeks handelsagent van de principaal geworden. De principaal en de voormalig hoofdagent (hierna gemakshalve: hoofdagent) zijn het vervolgens eens geworden over de betaling van een klantenvergoeding (ook wel: uitwinningsvergoeding).  Aangezien de subagent nieuwe klanten voor de hoofdagent had verworven en laatstgenoemde hiervoor een vergoeding had ontvangen van de principaal, was de subagent van mening dat hij ook recht had op een klantenvergoeding.

Aan het HvJ is de vraag gesteld of in deze situatie de door de hoofdagent ontvangen klantenvergoeding voor de klantenkring die door de subagent is aangebracht een aanzienlijk voordeel kan vormen voor de hoofdagent c.q. of de hoofdagent nieuwe klanten heeft aangebracht en de transacties met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren. Het HvJ concludeert dat het begrip ''aanzienlijke voordelen'' alle voordelen kan omvatten die de principaal na beëindiging van de overeenkomst geniet als gevolg van de inspanningen van de (hoofd)agent, daaronder begrepen de klantenvergoeding die de principaal op zijn beurt van zijn eigen principaal heeft ontvangen. Voorts overweegt het HvJ dat artikel 17 lid 2 zodanig moet worden uitgelegd dat wordt bijgedragen aan de bescherming van de (hoofd)agent en elke uitlegging van de bepaling die in zijn nadeel zou kunnen zijn, is uitgesloten.

Wat betreft de door de subagent gevorderde klantenvergoeding oordeelt het HvJ dat in verband met het billijke karakter van de klantenvergoeding alle omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, waaronder de omstandigheid dat de subagent zijn activiteiten heeft voortgezet voor de principaal. Hierdoor verliest de subagent zijn klantenkring niet en ondervindt hij dus geen nadeel. Het HvJ licht toe dat de in artikel 17 lid 2 genoemde vergoeding geen schade kan dekken die niet rechtstreeks verband houdt met het verlies van klanten voor de (sub)agent.

Arrest 3: O2 Czech Republic (HvJ 23 maart 2023)

In deze zaak is het HvJ gevraagd of

  1. artikel 17 lid 2 onder a Agentuurrichtlijn tevens ziet op een vergoeding voor transacties die na de beëindiging van de agentuurovereenkomst worden gesloten met nieuwe klanten die de handelsagent vóór de beëindiging ervan bij de principaal heeft aangebracht of met de klanten waarmee hij de transacties vóór de beëindiging van de overeenkomst aanzienlijk heeft uitgebreid; en of
  2. het overeenkomen van eenmalige provisies meebrengt dat de provisies zoals omschreven onder 1) verloren gaan voor de handelsagent.

Het HvJ beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend.
 
Vraag 1

Het HvJ overweegt dat ook handelsbetrekkingen die de handelsagent heeft aangeknoopt of ontwikkeld tijdens de uitvoering van de overeenkomst (maar die nog niet zijn afgewikkeld) voordelen zijn die voortduren na de beëindiging van de overeenkomst. Deze uitleg is in lijn met het doel van artikel 17, te weten schadeloosstelling te verzekeren. In dit kader wordt ook verwezen naar artikelen 8 en 17 lid 3 Agentuurrichtlijn en het verslag over de toepassing van artikel 17, die deze uitleg eveneens onderschrijven. Ten slotte benadrukt het HvJ dat artikel 17 tot doel heeft de handelsagent te beschermen na de beëindiging van de overeenkomst en dat deze regeling van dwingend recht is.

Vraag 2

Het HvJ overweegt dat ''provisie, die voor de handelsagent verloren gaat'' in de zin van Artikel 17 lid 2 onder a Agentuurrichtlijn slechts één van de elementen is die bij de beoordeling van de billijkheid van de vergoeding in aanmerking moet worden genomen en dat de omstandigheid dat voor een bepaald soort provisie wordt gekozen, bijvoorbeeld eenmalige provisies, niet kan afdoen aan het recht op een vergoeding op grond van artikel 17 lid 2. Het HvJ stelt dat indien dit niet het geval zou zijn, het gevaar zou bestaan dat het dwingende karakter van deze bepaling wordt omzeild.

Conclusie

In Rigall Arteria Management licht het HvJ toe dat een aanvullend karakter van de bepaling betreffende het recht op provisie (tijdens de duur van de overeenkomst) de handelsagent meer bescherming biedt omdat zo wordt belet dat principalen maatregelen nemen om de provisie op andere manieren te compenseren. Bij het opstellen van agentuurovereenkomsten kan dus worden afgeweken van deze bepaling.

Herios belicht dat hoewel doorgaans veel gewicht wordt toegekend aan de bescherming van de handelsagent, die bescherming ook haar grenzen kent. De billijkheid verzet zich ertegen dat een handelsagent aanspraak kan maken op compensatie terwijl hij geen nadeel lijdt. Men dient echter bij de berekening van de klantenvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst rekening te houden met de ruime interpretatie van het begrip ''aanzienlijke voordelen''.

Het HvJ benadrukt in O2 Czech Republic dat de klantenvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst billijk dient te zijn, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval en in het bijzonder met de provisie die de handelsagent misloopt. Dat partijen een bepaald soort provisie, bijvoorbeeld eenmalige provisies, zijn overeengekomen doet niet af aan het recht op een klantenvergoeding. Dit zou immers ook afbreuk doen aan het dwingende karakter van deze bepaling.
 

Sign up to our email digest

Click to subscribe or manage your email preferences.

SUBSCRIBE

Areas of Expertise

Dispute Resolution